Onverantwoord gedrag VVE-onderzoekers?

Ruben Fukkink c.s. (2015) hebben onlangs via een statistische meta-analyse de resultaten van al het kwantitatieve Nederlandse onderzoek op het gebied van VVE (Vroeg- en Voorschoolse Educatie) bij elkaar gezet. Hun conclusie: het algehele effect is 0 (nul), niet alleen voor het geheel, maar ook voor de afzonderlijke domeinen. In het tijdschrift Pedagogiek in Praktijk van december 2015 reageert hoofdredacteur Bas Levering verontwaardigd op dit resultaat. Volgens hem weigert een soort mafia van VVE-onderzoekers al jaren de enig mogelijke conclusie onversneden op te schrijven: de voorschool heeft in termen van achterstandsbestrijding geen effect. Hierna volgt Leverings volledige tekst, met aansluitend mijn reactie.

 

Wat, nu de voorschool achterstanden echt niet bestrijdt? (Redactioneel PiP 88, december 2015)

De politiek kan er niet meer omheen. Onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam hebben vijftien jaar VVE-onderzoek op een rij gezet en concluderen nu wat iedereen al veel langer had horen te weten: de voorschool heeft geen effect. Als het om het bestrijden van achterstanden gaat, moet de financiering van VVE-programma’s worden gestaakt. Aan dat op zichzelf nobele streven zijn op deze manier inmiddels miljarden aan overheidsgeld verspild. Het komt er nu op aan het debat eindelijk op een goede manier te voeren. De voortekenen voor een goed debat zijn echter niet onverdeeld gunstig.

In een reactie op de site van het televisieprogramma Brandpunt, dat op 4 november aandacht besteedde aan de resultaten van het onderzoek van Ruben Fukkink, Lisanne Jilink & Ron Oostdam, wist het ministerie van OCW alweer te melden dat nieuw onderzoek vermoedelijk wél effecten laat zien. Ook ging men gewoon door met het zich verschuilen achter uitkomsten van internationaal onderzoek, waarmee men in afgelopen jaren al voortdurend het zicht op de Nederlandse situatie had weten te verduisteren. Het rapport van Fukking c.s. is genuanceerd, kraakhelder, maar vooral schokkend. Als het niet zo triest zou zijn, zou je wellicht nog plezier kunnen beleven aan de manier waarop onderzoekers zich voortdurend in bochten wringen om de harde waarheid te verhullen. Veen e.a. deden dat in 2002, in een evaluatie van Piramide en Kaleidoscoop, bijvoorbeeld zo: ‘Formuleerden we in het eindrapport (in 2000) nog dat de programma’s al met al gunstig naar voren komen in vergelijking met de controleconditie, die conclusie valt op dit moment in algemene zin eigenlijk niet meer goed te handhaven.’ Dat is het dominante beeld dat uit het overzicht oprijst: onderzoekers weigeren keer op keer de enig mogelijke conclusie onversneden op te schrijven: de voorschool heeft in termen van achterstandsbestrijding geen effect.

Ik sluit niet uit dat we in een later stadium nog eens naar dit onverantwoorde gedrag van de VVE-onderzoekers moeten kijken. Bij het verzinnen van data gaat het om een ernstiger delict dan bij het cryptisch formuleren van conclusies, maar als dat laatste tot een aantoonbaar onjuiste voorstelling van zaken leidt, moet het scherp worden veroordeeld. Op dit moment moeten we ervoor waken een aantal hoofdzaken niet uit het oog te verliezen. Het navrante van het hele verhaal is namelijk dat achterstandsbeleid dat wel werkt in de afgelopen jaren juist is afgebroken. De vroege selectie in ons onderwijsstelsel – het kinderen al op twaalfjarige leeftijd uit elkaar halen en naar verschillende vormen van voortgezet onderwijs sturen – is alleen te verantwoorden als je die kinderen later extra kansen biedt. In een poging om de groei van de onderwijsbegroting af te remmen is dat zogeheten stapelen juist onmogelijk gemaakt. Zou dat ook gebeurd zijn als de politiek eerder van de ineffectiviteit van de VVE doordrongen zou zijn geweest? Over de effecten van het zogeheten sociale leenstelsel kunnen we op grond van onderzoek nog niets zeggen. Maar je hoeft wellicht ook helemaal geen onderzoek te doen om te voorspellen dat je met het systeem een scherpe scheiding creëert tussen groepen aspirant-studenten die wel en die niet zonder studieschuld hoger onderwijs kunnen voltooien. Als studiesucces opnieuw afhankelijk wordt van de vraag of ouders het al dan niet kunnen betalen, is het achterstandsbeleid terug op het niveau van meer dan een halve eeuw geleden.

Een van de redenen die wordt aangedragen voor het feit dat men de harde waarheid over de ineffectiviteit van de VVE niet van de daken heeft geschreeuwd – let wel, het gaat om 21 deelstudies in de afgelopen vijftien jaar, zonder uitzondering met de uitkomst ‘geen effect’ – is de angst dat de grote som geld die ermee gemoeid is in de toekomst helemaal niet meer aan voorzieningen voor het jonge kind zal worden besteed. Dat is inderdaad een doemscenario. De onderinvestering in voorzieningen voor het jonge kind is in Nederland, in vergelijking met andere landen, het omvangrijke VVE-budget in aanmerking genomen, al groot genoeg. Voordat we het debat over de besteding echt kunnen beginnen moet er dus nog veel gebeuren. Zo moet het gemeentelijke overheden met onmiddellijke ingang worden verboden om kinderopvangorganisaties met een fundamenteel andere maar helder onderbouwde visie op de ontwikkeling van jonge kinderen onder druk te zetten om de rigide VVE-methodiek in te voeren. Want aan die vorm van financiële chantage, waaraan altijd al grote bezwaren van politiek-ethische aard kleefden, ontbreekt nu ook werkelijk elke rationele grond.

Bas Levering, hoofdredacteur

 

Beste Bas,

ik vind het wel erg ver gaan om alle onderzoekers over één kam te scheren. Wat Fukkink c.s. nu concluderen, schrijf en vertel ik al vele jaren. Hierna volgt een bloemlezing van mijn publicaties op dit terrein. die kunnen worden gedownload van mijn website www.geertdriessen.nl. (Overigens vind ik het belangrijk te vermelden dat, hoewel er geen effecten kunnen worden aangetoond, ik in de VVE-praktijk zie dat de leidsters en leerkrachten er wel hun uiterste best voor doen.)

Driessen, G. (2015). De wankele empirische basis van het onderwijsachterstandenbeleid. De afnemende validiteit van indicatoren voor de toewijzing van extra middelen. Mens & Maatschappij, 90(3), 221-243.

Driessen, G., Veen, A., & Daalen, M. van (2015). VVE-doelgroepkinderen in de voorschoolse fase. Indicering en aanbod. Nijmegen: ITS.

Bruggers, I., Driessen, G., & Gesthuizen, M. (2014). Voor- en vroegschoolse voorzieningen, effectief of niet? Effecten van voor- en vroegschoolse voorzieningen op de taal- en rekenprestaties van leerlingen op de korte en langere termijn. Mens & Maatschappij, 89(2), 117-150.

Driessen, G. (2013). De bestrijding van onderwijsachterstanden Een review van opbrengsten en effectieve aanpakken. Nijmegen: ITS.

Driessen, G. (2012). Variatie in Voor- en Vroegschoolse Educatie. Een onderzoek naar de uiteenlopende wijzen waarop in gemeenten vorm wordt gegeven aan VVE. Nijmegen: ITS.

Driessen, G., & Doesborgh, J. (2003). Voor- en Vroegschoolse Educatie en cognitieve en niet-cognitieve competenties van jonge kinderen. Nijmegen: ITS.

Met vriendelijke groet,

Geert Driessen