Evidence base voor VVE ontbreekt volledig

Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) vormt momenteel het belangrijkste onderdeel van het Onderwijsachterstandbeleid (OAB). Dit beleid is erop gericht onderwijsachterstanden die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele factoren gelegen in het gezin waarin een kind opgroeit te voorkomen of bestrijden. OAB bestaat al veertig jaar. Omdat bleek dat aanpakken op latere tijdstippen in de schoolloopbaan niet zoveel effect (meer) hadden, is het zwaartepunt in het beleid verschoven naar de voor- en vroegschoolse fase. Jonge kinderen die tot de doelgroep van het beleid horen, komen tussen 2.5- en 6-jarige leeftijd in aanmerking voor een (aanvullend) educatief programma, dat gericht is op de stimulering van de ontwikkeling. Dit ter compensatie van het gemis aan educatieve stimulering thuis. Een dergelijk programma wordt uitgevoerd op kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en in de kleutergroepen van de basisschool. VVE op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen (de voorschoolse fase) valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten; VVE op basisscholen (de vroegschoolse fase) is de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. De formele doelgroep bestaat uit kinderen van laagopgeleide ouders. Bij de uitvoering van het beleid bestaat veel vrijheid. Geschat wordt dat circa 70000 kinderen deelnemen aan voorschoolse educatie, en 35000 aan vroegschoolse educatie. Het jaarlijkse budget voor voorschools VVE bedraagt 254 miljoen euro, ofwel 3628 euro per kind. Dit is los van het bedrag dat gemeenten uit eigen middelen inzetten. Hoeveel aan vroegschools VVE wordt besteed is niet duidelijk. In totaal zijn er de afgelopen decennia vele miljarden in VVE gepompt. Zonder adequaat bewijs dat het werkt. Daarom is VVE niet onomstreden. In het artikel van G. Driessen (2016), “Evidence-based VVE? De gebrekkige empirische onderbouwing van Voor- en Vroegschoolse Educatie” in het wetenschappelijke tijdschrift Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 55(5/6), pp. 127-141 (voor een download klik hier), wordt gezocht naar de empirische onderbouwing van de effectiviteit van VVE: welk bewijs is er überhaupt dat VVE werkt? Onlangs zijn er enkele spraakmakende Nederlandse studies gepubliceerd die expliciet ingaan op die effectiviteit, achtereenvolgens zijn dat de meta-analyse van Nederlands studies door Fukkink, Jilink en Oostdam (2015), de resultaten van analyses op het Pre-Cool cohort door Veen en Leseman (2016), en de aanbevelingen gedaan door het CPB (2016) in het kader van Kansrijk onderwijs. Deze studies worden aan een kritische beschouwing onderworpen. De conclusie die getrokken moet worden is ronduit ontluisterend. De empirische onderbouwing van het VVE-beleid, de evidence base, blijkt vooralsnog bijzonder mager en heeft nog een lange weg te gaan.